
Jurisprudentie
AN8619
Datum uitspraak2003-11-13
Datum gepubliceerd2003-11-24
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers00/4244 AW-S
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-24
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers00/4244 AW-S
Statusgepubliceerd
Indicatie
Staat de gevraagde schadevergoeding in zodanig verband met het vernietigde ontslagbesluit dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend aan gedaagde?
Uitspraak
00/4244 AW-S
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank 's-Gravenhage op 6 juli 2000 onder nummer
AWB 99/8435 AW gegeven uitspraak.
Na de behandeling ter zitting van 17 oktober 2002 heeft de Raad op 21 november 2002 uitspraak gedaan in dit geding, naar welke uitspraak wordt verwezen.
Ingevolge die uitspraak is het onderzoek betreffende het verzoek van appellant om schadevergoeding heropend.
Partijen hebben over en weer hun standpunten dienaangaande nader toegelicht.
De behandeling is voortgezet ter zitting van 16 oktober 2003, waar, zoals bericht, appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. drs. G.E. Treffers, werkzaam bij de politieregio Hollands Midden.
II. MOTIVERING
1. In dit geding is thans nog aan de orde het van de zijde van appellant gedane verzoek om vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van het vernietigde besluit van gedaagde van 6 september 1999, waarbij het aan appellant met ingang van 15 februari 1999 verleende ontslag is gehandhaafd.
2. Kort samengevat heeft appellant om vergoeding gevraagd van de volgende schadeposten:
a. inkomensschade over de periode van 1 augustus 1997 tot in ieder geval 15 april 1999 van in totaal ƒ 37.000,- (€ 16.789,87) netto;
b. inkomensschade over de periode van 15 februari 1999 tot 1 januari 2002, gesteld op een bedrag van ƒ 22.500,-
(€ 10.210,00) netto;
c. kosten van rechtsbijstand bij de bezwarenadviescommissie, bij de rechtbank en bij de Raad tot een totaalbedrag van € 12.495,00;
d. immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,-;
e. garantie van de vergoeding van belastingschade; en
f. kosten van cursusgeld in verband met oriëntatie op de toekomst tot een bedrag van ƒ 6.380,-.
3. Namens gedaagde is ten aanzien van alle posten gemotiveerd verweer gevoerd. Verzocht is het verzoek af te wijzen.
4. De Raad stelt voorop dat voor vergoeding in aanmerking komt die schade die in een zodanig verband staat met het vernietigde ontslagbesluit dat zij gedaagde, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend. Hij overweegt met betrekking tot de gestelde posten dan als volgt.
4.1. De onder a. vermelde post betreft een gestelde inkomensachteruitgang die heeft plaatsgevonden vóór het ontslagbesluit. Deze schade is niet een gevolg van het vernietigde besluit en kan om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De onder b. gestelde post betreft een door appellant gestelde inkomensachteruitgang in de eerste periode na zijn ontslag. Daarbij is een vergelijking gemaakt met de inkomsten die hij genoot voordat hij in dienst kwam van gedaagde. Ook van deze schadepost moet worden gesteld dat die niet een gevolg is van het vernietigde besluit. Niet is gesteld dat de inkomsten die na het ontslag zijn genoten, minder waren dan die welke werden genoten uit de aanstelling bij gedaagde. Van de kant van gedaagde is terecht naar voren gebracht dat hij appellant - overigens - voldoende tegemoetgekomen is door hem na zijn ontslag, verleend bij het primaire ontslagbesluit van 15 juni 1998, zes maanden zijn bezoldiging door te betalen.
4.2. Met betrekking tot de onder c. vermelde kosten van rechtsbijstand overweegt de Raad dat die kosten, voorzover deze betrekking hebben op de rechtsbijstand in de procedures bij de rechtbank en de Raad, bij de uitspraak van de Raad van
21 november 2002 zijn vergoed volgens de daarvoor in aanmerking komende normen. Voorzover die kosten betrekking hebben op de in de bezwaarschriftprocedure verleende rechtsbijstand overweegt de Raad dat die kosten - ten tijde hier van belang - slechts voor vergoeding in aanmerking kwamen indien sprake zou zijn geweest van een tegen beter weten in genomen besluit. Daarvan is naar het oordeel van de Raad geen sprake geweest. Er is geen grond voor vergoeding van de hier gestelde kosten.
4.3. Namens appellant is met betrekking tot de onder d. gestelde schade naar voren gebracht dat binnen de relatief kleine Goudse gemeenschap de indruk is ontstaan dat hij als agent niet deugde. Die stelling is niet concreet onderbouwd. Niet bestreden is voorts het standpunt van gedaagde dat aan het ontslagbesluit op geen enkele wijze ruchtbaarheid is gegeven, laat staan aan de gronden die aan het ontslag ten grondslag hebben gelegen. Om die reden komt ook deze post niet voor vergoeding in aanmerking.
4.4. Met betrekking tot de onder f. vermelde scholingskosten is namens gedaagde het volgende gesteld: "Daar waar scholingsactiviteiten zijn ontplooid die geresulteerd hebben in een passende betrekking kan het redelijk zijn om hieruit voortvloeiende kosten (deels) door het bestuursorgaan te laten vergoeden. Deze kosten hebben immers tot gevolg gehad dat de inkomensschade waarvan het bestuursorgaan verplicht kan worden om deze te vergoeden zoveel mogelijk is beperkt. In het geval de ontplooide scholingsactiviteiten echter niet in de praktijk worden gebracht om daadwerkelijk in een beperking van de inkomensschade te voorzien ligt het in de rede om de scholingsactiviteiten te zien als zelfontplooiing waarvan de kosten voor rekening van betrokkene zelf dienen te komen".
De Raad kan zich in deze benadering vinden en komt tot de conclusie dat de onderhavige kostenpost, die betrekking heeft op een makelaarsopleiding die tot ver in 2002 heeft geduurd en die niet heeft geleid tot het (sneller) verkrijgen van een beter betaalde functie niet voor vergoeding in aanmerking komt. Immers, nadat appellant reeds kort na de eerste ontslagdatum als taxichauffeur werkzaam is geworden, is hij per 1 januari 2002 als zelfstandige gaan werken in een beveiligingsbedrijf.
4.5. Nu van voor vergoeding in aanmerking komende schade niet is gebleken, is van de onder e. gestelde (mogelijke) belastingschade evenmin sprake.
5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek van appellant moet worden afgewezen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2003.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) A. de Gooijer.